Avondland: Interview met Robbert van Heuven
Twee theatermakers van rond de dertig. Allebei Nederlands, maar met een niet-Nederlandse achtergrond. Allebei maakten ze recent een voorstelling over hun ouders, maar vooral ook over de vraag: wie ben ik? Dat kan bijna geen toeval zijn in deze tijd waarin culturele identiteit voortdurend onderwerp is voor kritisch maatschappelijk debat.
‘Dat ik deze voorstelling wil maken, heeft vooral met mijn leeftijd te maken’, antwoordt acteur Nasrdin Dchar op vraag naar het waarom hij zo graag een persoonlijke voorstelling over zijn afkomst wilde maken. Zijn voorstelling ‘Oumi’, over zijn Marokkaanse moeder, gaat dit weekend in première. ‘Ik ben op een leeftijd dat ik zelf misschien wel kinderen wil. Dan komen er als vanzelf vragen bij je naar boven. Wie ben ik? Waar kom ik vandaan?’
Theatermaker Sadettin Kirmiziyüz ging met zijn Turkse vader mee op de Hadj, de verplichte bedevaart naar Mekka en maakte daarover de voorstelling ‘De vader, de zoon en het heilige geest’. Ook voor Kirmiziyüz speelt zijn leeftijd – en de onvermijdelijke vragen die daarbij komen kijken – een rol. Maar beide makers geven aan dat het maatschappelijke klimaat een andere belangrijke reden is om hun voorstellingen te maken. ‘Tien jaar geleden was ik helemaal niet met mijn achtergrond bezig’, zegt Kirmiziyüz, ‘Ik was gewoon Hollander. Het is een cliché, maar toen kwam 9/11. Toen ging ineens meespelen waar je vandaan kwam. “Jij bent toch Turks? Jij bent toch Moslim?” Toen ook nog Theo van Gogh werd vermoord, werd er op zo’n manier gereageerd, werd er zoveel geroepen dat ik op een gegeven moment dacht: en nu wil ook wat zeggen.’
Het resultaat was onder andere de voorstelling ‘Avondland’, waarvoor Kirmiziyüz met zijn moeder terugging naar haar Turkse geboortedorp. Daarin ging hij vooral op zoek naar zijn Turkse achtergrond. Als telg uit een gelovige familie speelde de Islam ook een belangrijke rol in zijn opvoeding en maakt daarom een belangrijk deel uit van zijn identiteit. ‘Ik denk niet dat het God echt uitmaakt of ik een biertje drink of niet. Toch doet het geloof me nog steeds heel veel, vooral de rituelen. De Hadj is wat dat betreft toch wel het ritueel der rituelen.’ Dus vroeg hij zijn vader mee te gaan op bedevaart als voorbereiding op ‘De vader, de zoon en het heilige feest’.
Ook al geeft Kirmiziyüz in de voorstelling een uitgebreide uitleg van de rituelen rond de Hadj, de voorstelling gaat uiteindelijk veel meer over de verhouding tussen de Nederlandse zoon en de Turkse vader die elkaar moeten leren begrijpen. Zo moet de vader zich bij het feit neerleggen dat zijn zoon nooit een vrome Moslim zal worden die de Koran uit zijn hoofd zal kennen en dat hij ongetrouwd samenwoont met zijn Nederlandse lief. ‘Ons leven is zo radicaal anders dan dat van onze ouders. De generatie van mijn ouders leeft soms niet anders dan als ze in hun Turkse dorpje leefden. In mijn gezin lopen sjablonen rond uit de maatschappelijke discussie. Mijn vader is die man die hier in de jaren zeventig heenkwam en niet meer terug ging. Mijn moeder is die vrouw die heen en weer pendelt tussen huis en supermarkt. Omdat ik zelf zo ontzettend Hollands ben, ben ik zo geboeid door het feit dat ik ook een immigrantenzoon ben. Ik krijg heimwee als ik te lang van huis ben. En ik maak hele goede stamppot.’
Nasrdin Dchar beschrijft zijn verhouding tussen Marokko en Nederland als een spagaat tussen twee werelden. Een spagaat, zegt hij, die een rode draad is in zijn leven. Ook ‘Oumi’ ontstond uit die spagaat
De kiem van de voorstelling werd gelegd toen Dchar in de voorstelling ‘De familie Avenier’ speelde, geschreven door Maria Goos. Daarin speelde hij Mohammed, een gastarbeider die in de jaren zeventig naar Nederland komt. ‘Ik legde meteen de link tussen Mohammed en mijn vader. Ik speelde eigenlijk zijn geschiedenis.’ Toen in de vervolgvoorstelling zijn personage geld moest stelen, ontstond echter een dilemma. ‘Mijn vader was geen dief. Dus dat ging ik ook niet spelen. Het leverde een loyaliteitsconflict op tussen mij, mijn achtergrond, mijn vader. Maar aan de andere kant had ik wel de kans om met die grote acteurs als Gijs Scholten van Aschat te spelen.’ In ‘Oumi’ vertelt Dchar over dat dilemma, maar vertelt parallel daaraan het verhaal van zijn moeder die, vanuit Marokko in Nederland belandend, te maken krijgt met dezelfde vragen als haar zoon: wie ben ik en waar hoor ik thuis? Voor de voorstelling interviewde Dchar zijn moeder. Op basis van die interviews schreef toneelschrijfster Maria Goos de teksten voor de voorstelling. Dchar: ‘Ik kan het iedereen aanbevelen: interview je moeder. Als ik nu de voorstelling speel, herbeleef ik mijn eigen geschiedenis. Dat doet wel iets me me. Ik heb de grote behoefte om open te zijn over mijn afkomst. Dat is bijna een levensdoel. Daarom vertel ik ook het verhaal van mijn moeder. Mensen hebben een heel beperkt beeld van vrouwen zoals mijn zij. Maar echt kennen doen ze ze niet. Ik heb de behoefte om die luiken open te gooien.’
Kirmiziyüz herkent de loyaliteitsvragen waartegen Dchar op liep. Hijzelf worstelde tijdens het maken van ‘De vader’ heel erg met de vraag hoe om te gaan met de Islam. ‘Ik heb tijdens het maken vaak gedacht: wat zal mijn familie hier van vinden? Daarom was ik heel voorzichtig en behandelde ik de Hadj bij wijze van spreke met handschoentjes aan. Daardoor werd het allemaal heel braaf. Terwijl het toch zou moeten schuren. De rol van de kunstenaar zou toch moeten zijn dat hij alles zou moeten kunnen zeggen. Als het maar op een eerlijke en liefdevol-kritische manier gebeurt. Vanuit een zuiver hart.’
Dat is het grote verschil met het maatschappelijke debat waarin harde vooroordelen over hun achtergrond de boventoon voeren. Een schelle toon die hen beide theatermakers persoonlijk raakt. Dchar: ‘Als de PVV bij de verkiezingen met vooroordelen over Marokkanen zoveel stemmen wint, dan voel ik dat wel.’ Kirmiziyüz: ‘De ethische grenzen zijn wel heel dun geworden. En het lijkt alleen maar te verharden. Daardoor gaat het niet meer waarover het debat zou moeten gaan.’ Hij vertelt dat zijn zus weer een hoofddoek is gaan dragen. Ze voelt zich hier niet meer thuis en is van plan naar Istanbul te verhuizen. Uiteindelijk, zegt Dchar, hoopt hij met zijn voorstelling een bijdrage te leveren aan dat maatschappelijke debat. ‘Daardoor wordt mijn voorstelling absoluut politiek. Maar dat weerhoudt me geen moment om het verhaal van mijn moeder te vertellen. Integendeel zelfs.’